De oudjes onder ons kennen ‘m vast nog: de lijfrente, voor ondernemers (en ook werknemers trouwens) een manier van sparen voor de oudedag. Sterker nog: tot voor nog niet zo heel lang geleden de enige manier, afgezien van het bedrijfspensioenfonds dan. Sinds een jaartje of 10 is er nu ook ‘banksparen’, zelfde idee (sparen voor de oudedag), andere aanpak. En meestal andere uitvoerders: een lijfrente zit bij een verzekeraar (en/of eigen B.V.), banksparen (de naam zegt het al) bij banken. Beide ‘producten’ werken fiscaal wel ongeveer hetzelfde: de inleg of premie is aftrekbaar, de uitkering is belast.
Tussen lijfrentes en banksparen zitten qua aanpak dus ook verschillen. Kort gezegd: een lijfrente geeft een uitkering zolang de verzekerde nog in leven is (vandaar dus lijf….), daarna meestal 70% voor zijn/haar partner en als die er (ook) niet meer is: meestal 30% aan de kinderen. Zijn die er allemaal niet meer dan vervalt het dan nog overblijvende gespaarde bedrag aan de verzekeringsmaatschappij. Bij banksparen werkt dat meestal anders: overlijdt de ‘verzekerde’ dan stopt meestal de uitkering, maar valt het restbedrag in de erfenis. Dit alleen al en de ‘versingeling‘ van de maatschappij daarbij opgeteld maakte de lijfrente impopulair, logisch.
Door de nieuwe pensioenwet verandert dit: ook voor een lijfrente wordt de uitvoering (uitkering) flexibeler. Dus wie een lijfrentepolis heeft liggen: stof ‘m eens af en ga eens kijken.