Box 3: toch een groot probleem?

Afgelopen week verscheen er een bijzonder bericht in de fiscale vakpers: de Belastingdienst heeft de behandeling van alle bezwaar- en verzoekschriften tegen de Box3-heffing tot nader order opgeschort. Een reden voor dat opschorten is (nog) niet gegeven, maar die ligt voor de hand: verschillende recente rechterlijke uitspraken wijzen erop dat rechters de nieuwe heffingsmethode van de Belastingdienst niet altijd accepteren en dus is de kans groot dat straks ook de Hoge Raad zal bepalen dat die methode niet goed is en alles weer overnieuw moet.

Kort uitgelegd is de stand van zaken nu als volgt.
De oude methode werd eind 2021 door de Hoge Raad onwettig (illegaal dus) verklaard. Als reactie daarop bedacht de overheid een andere berekeningsmethode die de Belastingdienst vanaf medio 2022 ging gebruiken (het ‘rechtsherstel’) en die soms ook terugwerkte tot 2017. En nu ligt dus ook die nieuwe methode onder gerechtelijk vuur omdat rechters vinden dat belastingheffing over vermogen maximaal mag uitgaan van het werkelijk gerealiseerde rendement. De twee ‘oude’ methodes gingen allebei uit van een wettelijk vastgelegd forfaitair (fictief) rendement voor de twee bezitscategorieën (sparen en de rest). Vooral het hoge fictieve rendement op ‘de rest’ (ongeveer 6%) leidt tot veel ongenoegen.
Het lastige (voor de Belastingdienst) is dat ze het werkelijk gerealiseerde rendement vaak helemaal niet weten omdat daar in de aangifteschema ’s vaak niet om gevraagd werd, alleen de waarde van het bezit op 01 januari was voorheen van belang. De Belastingdienst heeft inmiddels ook al een lijst gepubliceerd van hoe dat werkelijke rendement berekend kan (moet) worden en over welke bezittingen dat dan gaat.
Begin 2022 schreef ik hier al: het bleef nog lang onrustig in het fiscale land en zo is ’t maar net.